Immanuël

Hij zegt: ‘Je kunt dao je hànde wasse.’ Oh ja. De handen wasssen. Zo vaak mogelijk. En grondig. Maar nu toch iets minder grondig, want ik weet niet hoe snel ik hier weg moet komen. Ik ben in een kamer in de ‘zorgeenheid psychiatrie en verslaving’ van een instelling voor specialistische geestelijke gezondheidszorg. Hartje Utrecht. Utrèg.

En ik voel me hier verre van senang. De muren zijn kaal, een vloer van kil groen zeil, en een onopgemaakt bed in de hoek. Een tafel. Verder geen meubels. Behalve ’t rode stoeltje dat hij en ik zojuist naar boven gesleept hebben. En alles is doortrokken van een geur van zware shag en pis. Hoe was ik hier ook alweer beland op deze zo fleurige meiochtend?

't Begon allemaal diezelfde ochtend met de mondhygiëniste. Elk half jaar weer kijkt ze me fronsend aan: beetje veel tandsteen meneer. Toch wat beter flossen meneer. En hoewel de geannuleerde afspraak van maart 2020 met mevrouw Molina niet mijn voornaamste zorg was tijdens de eerste lockdown, was ik toch blij dat ik deze meiochtend de afspraak kon inhalen en weer naar Tandartsenpraktijk Nieuwegracht mocht om me te onderwerpen aan al die fijne haakjes en boortjes. ‘We zien u weer in december meneer.’ Ze lachte vriendelijk.
Graag mevrouw Molina.

Toen ik buiten was, genoot ik met een frisse muil van de zon in de heerlijke Domstad en besloot it, tomtiedomtiedom, eens op mijn dooie gemak naar antiquariaat Hinderickx en Winderickx te lopen.

Ik wil al een tijdje graag een verzameling gedichten van Rainer Maria Rilke, en ik wil er niet naar zoeken, ik wil er min of meer bij toeval tegenaan lopen. Rilke, die dat beroemde gedicht over die Panter in die Zoo schreef: ‘Ihm ist als ob es tausend stäbe gäbe, und hinter tausend Stäbe keine Welt.’

Een roofdier in een kooi. Uitgeblust.
En na verloop van tijd ook het verlangen.

‘Ken je misschien effe helpe. Ik heb een stoeltie gekoch bij De Arm. Effies een paor honderd meter lopen. ’t Lukt me niet met mijn reuma jòchie.’ Voor mij een mens met een gebogen rug, gespierde armen en een tattoo van een hart. Of was het een anker? Een tattoo uit een tijdperk dat tattoos nog iets waren voor piraten en boeven. Ich schatte ‘m halverwege de zestig maar zo te zien had hij hard geleefd. Ik kan er tien jaar naast zitten.

Wie was ik ook om te mijmeren over de gedroomde vondst van een poëziebundel van een bewonderde Duitse dichter? Hier was immers een mens van vlees en bloed die mijn hulp nodig had. Mijn hulp. In mij ontwoelde een gevecht tussen aan de ene kant de aangeleerde overtuiging ‘ja maar ich mag nee zeggen’ en aan de andere kant de veel sterker gevoelde aansporing: ‘Jij praat altijd over hulpvaardigheid – nu is het moment om ’t niet bij woorden te laten.’

Ik kan niet ontkennen dat onder die aansporing een restje tamelijk hardnekkig katholiek schuld- en boetebesef zit, want wat zou Jezeke (Jezus, maar in de standaardtaal bestaat die naam bij mijn weten niet als verkleinwoord) niet zeggen als ik mijn Naaste in de koud liet staan… Hier op die Oudegracht. Dus zei ik ja. Natúúrlijk help ik je. En zo liep ik met ‘m mee naar kringloopwinkel De Arm en daar tilden we samen een rood fluwelen stoeltje op.
Geen onaardig stoeltje.

Hoe heet je? ‘Immanuël’ zei ie. Ah ja. Zie je wel. Bijbelse naam. Later zoek ik op dat die naam de komst van Christus aankondigt. En we strompelden met dat stoeltje over de gracht. Want strompelen was het. Sjravele zeggen we in het plat. Mijn hoop op die dichtbundel vervloog al gauw want die paar 100 meter bleken minstens een kilometer en ik herstelde op dat moment zelf nog van een vervelende schouderblessure. En ik bedacht: ‘hoe lang duurt dit nog en heeft die Immanuël me niet gewoon een loer gedraaid en had ik niet…’


En geen Rilke.

Telkens als ik in een benarde situatie zit, houd ik me voor: This shall pass too. Immanuël en ik sleepten zijn stoeltje naar zijn door God verlaten hok. Hij probeerde bij zijn buurman nog een cola af te troggelen maar die stelde Immanuël teleur.
Hij wel.

En nu ik hier op die W.C. sta, zonder spiegel of welk object dan ook om jezelf mee te bezeren, dringt ’t tot me door dat Immanuel me inderdaad een loer gedraaid heeft, en dat ik niet zo belangrijk ben want hij had ook een andere gek gevonden.

Misschien is dit de manier om Jezeke te vleien: ik laat niemand in de kou staan, behalve als ik denk dat die persoon met gemak een andere gek vindt.

Ik sprak deze column op 12 september 2020 in het Limburgs uit op de L1-radio: https://l1.nl/t-leste-waord-harold-k-159596/ De afbeelding van de panter komt van de beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam. De panter is gefotografeerd in Artis.